De windbelastingen moeten worden bepaald met NEN EN 1991-1-4. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt naar windbelasting uitsluitend op de brug en windbelasting op de brug in combinatie met verkeer. De windbelasting wordt beschouwd als een statische belasting.
Er gelden twee ontwerpsituaties:
- Geen verkeer op de brug in combinatie met extreme stuwdruk (FW)
- Verkeer op de brug (verkeersband van gemiddeld 2 m hoog over de volledige lengte) in combinatie met een gereduceerde stuwdruk horende bij een maximale windsnelheid van 23 m/s (F*W)
De windbelasting kan als volgt worden beschreven:
Fw = ½ ρ · vb2 · Ce(z) · Cfx · Aref,x = qp(z) · Cfx · Aref,x
Hierin is:
ρ = luchtdichtheid (1,25 kg/m3)
Vb = basiswindsnelheid (m/s), afhankelijk van windgebied (zie figuur NB.1 hiernaast):
- Windgebied I : 29,5 m/s
- Windgebied II: 27 m/s
- Windgebied III: 24,5 m/s
Cfx = Krachtcoëfficiënt, afhankelijk van verhouding b/d;
Ce(z) = blootstellingsfactor, afhankelijk van terrein-categorie (kust, onbebouwd, bebouwd) en hoogte brugdek t.o.v maaiveld z
Aref,x = geprojecteerd verticaal oppervlak van het brugdek [m2] = lengte brugdek x geprojecteerde hoogte dtot
qp(z) = extreme stuwdruk op hoogte z [kN/m2] volgens tabel NB.5 (zie tabel volgende pagina).
De geprojecteerde hoogte dtot wordt bepaald volgens figuur 3.10.c uit EN1991-1-4. In plaats van een leuning kan natuurlijk ook een geluidsscherm op het kunstwerken aanwezig zijn, waarvan de hoogte moet worden meegenomen in de bepaling van dtot.
Indien het brugdek onder een verkanting ligt dient het hoogteverschil ook meegenomen te worden bij de berekening van dtot. In de situatie met verkeer dient tevens een verkeersband van 2 meter hoogte te worden meegenomen in de bepaling van dtot (Zie figuur 3.10.d.).