In onderstaande tabel is een aantal risico’s met de bijbehorende beheersmaatregelen uiteengezet die van toepassing zijn bij het ondergieten van opleggingen.
Tabel 2: Risico’s bij het ondergieten van opleggingen
Risico | Oorzaak | Beheersmaatregel |
Heel veel kleine luchtbelletjes kunnen tot 50% van het netto ondergieting oppervlak leiden. De meest voorkomende imperfectie! Zie eerdere figuur. | Tijdens het mengen wordt lucht door het mengsel geslagen.
Dit is onvermijdelijk! |
Bovenal dienen de verwerkingsvoorschriften van de leverancier strikt opgevolgd te worden.
De gemengde mortel eerst minimaal 10 min laten ontluchten in een grote speciekuip in een dunne laag. Na ontluchten de mortel zachtjes met troffel even weer mengen zodat de grover delen weer door de gehele massa egaal zijn verdeeld. |
Grote lucht bellen.
Zie eerdere figuur. |
Pomp heeft niet voldoende aanvoer gehad, heeft lucht mee gepompt.
Vloeifront was niet egaal. Te weinig “overhoogte“ mortel t.o.v. onderzijde te ondergieten constructie |
Altijd volle trechter en/of voorraadbak pomp.
Zoveel mogelijk uit één zijde ondergieten. Minimaal +/- 15 mm overhoogte (effect overhoogte in proefopstelling). |
Alle grove toeslagstoffen zijn direct onder de vulpositie neergeslagen. Onder de opleggingsplaat komt enkel fijn materiaal. | Mortel is ontmengd.
Te veel water toegevoegd. Te korte mengtijd. Te grote vloeiafstand voor de mortel. Te grove korrel voor de gewenste laagdikte. |
Juiste mortel keuze voor de desbetreffende toepassing. Laat u adviseren door de producent van de mortel.
Verwerking mortel conform voorschrift fabrikant. Bijvoorbeeld;
Pomp bij grote vloeiafstanden (> 1 m) van het midden uit via een slang |
Aanvullend op het voorkomen van luchtbellen is het belangrijk deze, als ze zijn ontstaan, te verwijderen. Hiervoor kan heel efficiënt een touwtje of ketting worden gebruikt, welke langzaam, al “zagend “met grote slagen onder de oplegging wordt getrokken. Als ankers of andere obstakels onder de oplegging zitten, moeten uiteraard meerdere touwtjes worden toegepast. Bij deze techniek moet minimaal 20 mm mortel over hoogte aanwezig zijn. Belangrijk is dat dit wordt uitgevoerd uitsluitend bij zeer vloeibare mortels en voordat de mortel begint op te stijven.
In onderstaande figuur enige resultaten van ondergieting proeven.
Slecht: zeer grote luchtbellen doordat er te weinig overhoogte was (+/- 5 mm.); het “zagen” heeft juist lucht meegenomen tot onder de oplegging.
Beter: meer overhoogte, veel betere vulling maar nog wel enige grote luchtbellen > 100m2. Te weinig “gezaagd.
Goed: weinig kleine luchtbellen. Veel gezaagd (zaagsporen zijn zichtbaar)
De ultieme beheersing van het risico van luchtbellen is door deze te injecteren. Hiervoor voor het stellen uit, onder de oplegging injectieslangen bevestigen. Na verharding van de mortel, doch voor het belasten van de oplegging worden deze geïnjecteerd met een constructieve kunsthars injectiemortel van voldoende eindsterkte. De sterkte ontwikkeling van dergelijke injectiemortels is ook sterk temperatuur gerelateerd, dus controle testen zijn noodzakelijk.
Deze injectie slang kan juist luchtbellen veroorzaken doordat de stroming van de mortel wordt geblokkeerd. Daarom kan deze injectie slang op regelmatige afstand met vrije ruimte bevestigd worden aan de onderzijde van de constructie. De hoogte van deze vrije ruimte en de regelmaat hangt af o.a. van de korreldiameter van de mortel. De functionaliteit van deze injectietechniek met zijn variabelen altijd weer vooraf aantonen middels de ondersabeling test volgens de RTD 1012 art.7.11.6.
De conservering van de eventuele staalplaat moet aantoonbaar bestand zijn tegen deze injectiemortel en moet zich over het gehele oppervlak bevinden, dus niet alleen onder de randen.
De wrijving eigenschappen van alle mortels is onzeker. Daarom moeten overgangsplaten aan de ontwerpeisen van RTD 1012-2017 art 8.2 voldoen.