Voor het bepalen van de benodigde capaciteit van de voegovergangen en opleggingen dienen de diverse vervormingen gecombineerd te worden. Voor opleggingen vindt dat plaats volgens de combinatieregels die gelden voor de oplegreacties. Deze volgen uit de RTD1012. Voor voegovergangen zijn iets afwijkende combinatieregels gedefinieerd in de RTD1007-2.
Omdat het bij toetsing van vervormingen gaat om bruikbaarheidsgrenstoestanden en niet om uiterste grenstoestanden, ligt het voor de hand om partiële factoren die gelden voor de UGT niet 1:1 toe te passen omdat dit gaat leiden tot voegovergangen en opleggingen met onnodig grote dilatatiecapaciteit. Het ligt in lijn der verwachting dat de combinatieregels voor voegovergangen en opleggingen in de toekomst samengevoegd gaan worden.
De waarden van de verplaatsingen moeten worden afgeleid van de karakteristieke waarden. Voor de bepaling van de maximale voegbewegingen in diverse richtingen (t.o.v. de neutrale stand) dienen de berekende bewegingen in elk van de afzonderlijke richtingen (x,y,z) te worden gecombineerd, daarbij rekening houdend met de maximale waarde van de speling in het opleg- of geleidingsysteem:
uSLS;KAR = y0 uT;k + y0 uQ;k + y0 uw;k+ ucr;k + ush;k + uset;k
De combinatiefactoren zijn in beginsel ontleend aan NEN-EN 1990/NB, maar voor de verplaatsingen ten gevolge van thermische- en windbelastingen is de combinatiefactor ψ0 = 0,8 in plaats van 0,3, overeenkomstig de belastingcombinaties voor opleggingen in de RTD1012. Voor verkeersbelasting geldt ψ0 = 0,8.
NB: in versie 4.0 van de RTD1007-2 zal de combinatiefactor van de diverse belastingen worden gereduceerd naar 0,6.