De aanbevelingen in dit hoofdstuk worden generiek per productfamilie en/of type in lijn met bijlage 1 van het Handboek Inspectie Voegovergangen per onderdeel en schadebeeld behandeld. Doel van deze aanbevelingen is het verstrekken van informatie voor het risicogestuurd plannen van onderhoudsmaatregelen onder aangeving van maatregelen op niveau voorontwerp. Hieronder wordt verstaan het benoemen van maatregelen en niet van afzonderlijke handelingen. Bijvoorbeeld: ‘herstel beton’ in plaats van ‘herstel beton met PCC-mortel’ met de daarbij horende bepalingen.
In het Handboek Inspectie Voegovergangen worden schadebeelden beschreven per type voegovergang, onderdeel en beïnvloede functies en meestal voorzien van voorbeelden, zowel van types als schadebeelden. Deze gegevens worden in hoofdstuk 7.4.3 in vervolg op Bijlage 1 van het Handboek Inspectie Voegovergangen aangevuld met oorzaak, gevolg, interventieniveaus, interventiemomenten en onderhoudsmaatregelen op voorontwerpniveau. Onderhoudskosten worden niet meegenomen, deze kunnen indien beschikbaar ontleend worden aan beheer en onderhoudsplannen.
Toelichting gehanteerde Interventiemomenten
Inspectie van voegovergangen vindt meestal plaats als onderdeel van de inspectie van gehele objecten of complexen. De schadebeoordeling (analyse en advies) vindt altijd objectspecifiek en in samenhang met overige schadebeelden plaats, rekening houdend met oorzakelijke verbanden. Interventiemomenten zijn afhankelijk van de ernst, omvang, oorzaak en gevolgen van schade in relatie tot het gebruik (auto(snel)weg versus lokale verbindingsweg). De kans van optreden van te verwachten gevolgen bepaalt dus de grootte van het risico voor actueel en toekomstig functioneren. In dit handboek opgenomen interventiemomenten zijn dan ook te beschouwen als generiek en indicatief. Men zal altijd kritisch moeten blijven kijken naar de samenhang tussen schadebeelden, de oorzaken en de gevolgen in objectspecifieke situaties.
Schadebeelden, interventieniveaus en interventiemomenten
Wanneer kan een visuele waarneming als schade beoordeeld worden en welke interventieniveaus en interventiemomenten passen daarbij?
Van schade wordt gesproken als het functioneren van voegovergangen waarneembaar wordt beperkt of belemmerd omdat grenswaarden zijn bereikt of overschreden. Grenswaarden en passende interventieniveaus liggen min of meer vast. Met uitzondering van acute bedreigingen voor de gebruiksveiligheid is dat niet het geval voor interventiemomenten. De prognose van een schade van een voegovergang in zwaarbelaste autosnelwegen is immers veel slechter dan eenzelfde schade in bijvoorbeeld een nauwelijks belaste voegovergang in een lokale weg. De vaststelling van interventiemomenten vindt nogal eens plaats op basis van veilige inschattingen. De toepassing van risicoanalyses is nauwkeuriger en geeft meer zekerheid.
Voor het vaststellen van interventiemomenten bij acute bedreiging van de gebruiksveiligheid kan gebruik gemaakt worden van de interventieniveaus volgens inspectiecategorie A1 Schouw in de verwijzingstabellen van bijlage 1 van het Handboek Inspectie Voegovergangen. Deze zijn afgeleid van de technische documenten van Rijkswaterstaat ‘RTD 1007-2 Eisen voor voegovergangen’ en ‘RTD 1007-4 Richtlijnen voor flexibele voegovergangconstrucies’.
Specifiek voor de beoordeling van flexibele voegovergangen is in RTD 1007-4 Richtlijnen voor flexibele voegovergangconstrucies in paragraaf 11.5 Inspectie en Onderhoud een tabel opgenomen met interventieniveaus voor onderhoud bij een vijftal veel voorkomende schadebeelden. De ernst van schade is met grenswaarden onderverdeeld in drie ernstklassen:
- Klasse I: Normaal gebruiksniveau
Geen of normale acceptabele slijtageschade waarbij geen interventie noodzakelijk is. Deze klasse wordt gehanteerd in garantiebepalingen - Klasse II: Interventieniveau voor onderhoud
Schade waarbij interventie in de vorm van klein correctief onderhoud op korte termijn noodzakelijk is voor behoud van functie, levensduur en/of veiligheid van de constructie. - Klasse III: Interventieniveau voor vervanging/groot onderhoud.
Ernstige schade waarbij spoedige interventie noodzakelijk is. Geheel of gedeeltelijke vervanging van de constructie of onderdelen daarvan is dan meestal noodzakelijk.
Deze ernstklassen zijn min of meer vergelijkbaar met de classificatie van gebreken volgens NEN2767, respectievelijk gering, serieus, ernstig.
In de volgende versie van RTD1007-2 (versie 4.0) zal vergelijkbare informatie voor overige voegovergangen worden opgenomen.
Herstel, modificeren of vervangen?
Modificatie van voegovergangen betreft in de regel de oudere generatie Nosing Joints types 1.1a, 1.1b, 1.1c en Lamellenvoegovergangen zoals opgenomen in hoofdstuk 7.2.1 onder g) genoemd ‘Rapport waterdichte rijbaanovergangen voor bruggen en viaducten’.
Factoren die een belangrijke rol spelen bij de afweging herstel, modificeren of vervangen, zijn verkeerstype, locatie, toestand van de voegovergang (aard, ernst en omvang van schade), vereiste restlevensduur, aanwezigheid van voldoende inbouwbreedte voor modificatie en kosten van onderhoud.
Om tot een afgewogen keuze te komen, zal een eerste filtering plaats moeten vinden op basis van de factoren verkeerstype en vereiste restlevensduur. Vervolgens is de toestand en de bewegingscapaciteit bepalend voor de keuze herstel, modificeren of vervangen.
In principe wordt ervan uitgegaan dat met modificaties de levensduur van voegovergangen conform RTD 1007-2 Eisen voor voegovergangen met 25 jaar verlengd wordt. Voor voegovergangen in auto(snel)wegen met een hoog aantal (vracht)voertuigpassages is dat lastig aan te tonen. Bij verkeerstype 1 volgens de Eurocode Verkeersbelasting (lange afstand) zullen concepten 1.1 bij falende rand- en voegprofielen, mede vanwege de benodigde uitvoeringstijd van modificaties, meestal vervangen worden. Dit gaat niet op voor lokaal verkeer. Als het gebruik bekend is en de rijroosters in goede staat verkeren, dan is de kans op falen minimaal en is modificatie ook zonder uitgebreide constructieve analyse verantwoord.
Modificeren past binnen het huidige milieubeleid en voorkomt kapitaalvernietiging en risico’s op gevolgschade aan onderliggende constructies door het slopen van bestaande voegovergangen. Mocht toch besloten worden om voegovergangen in auto(snel)wegen te modificeren, bijvoorbeeld omdat de voegovergangsbalken in goede staat verkeren en voegopeningen voldoende wijd zijn, dan is het advies om vanwege de krachtafdracht ingelaste randprofielen altijd te voorzien van ondersteuning op de onderliggende constructie.
Het adviseren van modificaties als onderdeel van overlagingen zoals in het verleden toegepast in auto(snel)wegen wordt afgeraden. Aantonen dat dit soort modificaties aan de eisen volgens RTD 1007-2 Eisen voor voegovergangen zullen voldoen is nauwelijks mogelijk en het risico van voortijdig falen is te groot.
Of modificatie mogelijk is of vervanging noodzakelijk hangt mede af van de beschikbare voegwijdte in relatie tot optredende verplaatsingen. Helder moet zijn binnen welke grenzen van de constructietemperatuur de modificatie in het betreffende object ingebouwd kan worden. Voor Nosing Joints zijn in de meeste gevallen, naast de voor het inlepelen van voegafdichtingsprofielen noodzakelijke ruimte van 35 mm, de thermische verplaatsingen bepalend. Met uitzondering van objecten zonder een vast punt (drijvend systeem), zijn dat bij te modificeren Nosing Joints de horizontale verplaatsingen. In die gevallen zou volstaan kunnen worden met een eenvoudige berekening van de verplaatsingen. Voor het berekenen van de verplaatsingen zou gebruik gemaakt kunnen worden van de ‘Rekentool verplaatsingen’ op de website van het PVO. Deze is weliswaar ontwikkeld voor flexibele voegovergangen, maar kan ook gebruikt worden voor het berekenen van verplaatsingen van alle concepten. Sowieso moeten berekeningen plaatsvinden op basis van RTD 1007-2 Eisen voor voegovergangen.
Modificaties hebben in de jaren ’90 veelvuldig plaatsgevonden. Identificatie van gemodificeerde types is mogelijk op basis van de schetsen in het Handboek Inspectie Voegovergangen, Factsheets en hoofdstuk 6.7.14 en 7.5.3 van dit online handboek.
Handreiking Onderhoudsadvisering Voegovergangen
Sinds het voorjaar van 2021 is voor de onderhoudsadvisering van voegovergangen de testversie van een handreiking met afweegmodel beschikbaar. Deze ‘Handreiking Onderhoudsadvisering Voegovergangen’ is een hulpmiddel voor de onderhoudsadvisering van voegovergangen uit de productfamilies Nosing Joints, Mattenvoegovergangen en Flexibele voegovergangen. De handreiking is afgeleid van en kan beschouwd worden als een vervolg op het ‘Handboek Inspectie Voegovergangen Conform CROW-CUR Aanbeveling 117’ en dit digitale handboek waarin advies slechts generiek en in richtinggevende zin is opgenomen.
In dit stadium van ontwikkeling beperken de handreiking en het afweegmodel zich tot de concepten 1.1a, 1.1b, 1.1c, 1.5a, 1.5b van Nosing Joints, 3.1 van Mattenvoegovergangen en 4.1a, 4.1b, 4.1c van Flexibele voegovergangen.
Het afweegmodel is een afzonderlijk onderdeel van de handreiking op basis van Excel met een handleiding. De handreiking omvat per genoemd concept generieke informatie. Toepassing van het afweegmodel leidt per concept tot een risicobeoordeling voor de bepaling van onderhoudsmaatregelen in objectspecifieke situaties. In feite worden generieke adviezen met het risico-afweegmodel gestructureerd en objectief objectspecifiek gemaakt.
Het afweegmodel is een waardevol hulpmiddel voor het risicogestuurd adviseren van het onderhoud van genoemde voegovergangconcepten.
De meerwaarde van de handreiking ten opzicht van dit digitale handboek zit vooral in het feit dat generieke informatie niet per familie maar per concept wordt weergegeven en natuurlijk het afweegmodel waarmee generieke informatie objectspecifiek gemaakt wordt.
De ‘Handreiking Onderhoudsadvisering Voegovergangen’, het afweegmodel en de ‘Handleiding Afweegmodel Voegovergangen’ worden binnenkort of zijn inmiddels beschikbaar gesteld via de literatuurtool. Voorlopig als testversie.