Bij de verificatie van de geschiktheid van een voegovergangssysteem voor een objectspecifieke situatie dient geverifieerd te worden of de voegovergang uit oogpunt van veiligheid geschikt is voor betreffend objectspecifieke locatie.
De voornaamste aspecten daarbij zijn:
- stroefheid bij bochten
- open spleten in fies/voetpaden
- afwateringscapaciteit
In principe dienen alle voegovergangen te voldoen aan de minimum eisen. Toch gelden er beperkingen t.a.v. toepasbaarheid en zijn er kwalitatieve verschillen tussen de diverse voegovergangsystemen. In de RTD1007-2 en MKM-tool van het PVO zijn de diverse voegovergangconcepten gewaardeerd op de aspecten stroefheid en vlakheid en volgens onderstaande tabel geclassificeerd.
Tabel: classificatie gebruiksveiligheid
Aspect \ beoordeling | — | – | + | ++ |
Oneffenheid | Opvallende waarneembare oncomfortabele overgang |
Waarneembare onvlakke overgang | Vlakke overgang, beperkt waarneembaar | Volledig vlak, niet waarneembaar |
Stroefheid | Stroefheid is initieel laag of neemt snel af door slijtage.
Niet geschikt voor toepassing in kritische bochten |
Stroefheid neemt t.o.v. de verharding sneller af en vraagt om extra onderhoud
Niet geschikt voor toepassing in kritische bochten zonder frequent onderhoud |
Afname stroefheid overeenkomstig verloop stroefheid verharding of langzamer.
Geschikt voor toepassing in kritische bochten met in achtname van normaal variabel onderhoud |
Stroefheid niet relevant bijv i.v.m. geen of beperkte aanwezigheid van voegonderdelen in het rijoppervlak. Geschikt voor toepassing in kritische bochten, Geen onderhoud nodig |
Verificatie stroefheid bij bochten
In bochten met een straal kleiner dan 350 meter wordt een groter beroep gedaan om de stroefheid in dwarsrichting. Om die reden is het in die gevallen meestal vereist om een slijtlaag aan te brengen op voegovergangen. Deze slijtlaag dient duurzaam te zijn, hetgeen niet altijd het geval is. In principe dient de slijtlaag de levensduur van de aangrenzende deklaag mee te kunnen gaan.
Flexibele voegovergangen verkrijgen hun stroefheid door toepassing van een slijtlaag. Deze slijtlaag blijkt in praktijk niet duurzaam te zijn, waardoor met name in bochten met boogstralen kleiner dan 350 meter stroefheidsproblemen worden ervaren. Toepassing van flexibele voegovergangen in dergelijke bochten is alleen mogelijk indien de stroefheid frequent zou worden gemonitord en adequaat zou worden onderhouden, hetgeen uit oogpunt van kosten en verkeershinder ongewenst is.
Mattenvoegen zijn niet erg stroef en een additionele slijtlaag is hier niet toepasbaar.
Mattenvoegovergangen en flexibele voegovergangen dienen daarom niet te worden toegepast in bochten waarbij de boogstraal, gemeten in het hart van de rijstrook met de kleinste straal, kleiner is dan 350m. De MKM-tool van het PVO houdt hier rekening mee.
Verificatie aanvullende maatregelen in fiets- en voetpaden
De meeste voegovergangsystemen zijn ontworpen voor toepassing in wegen met gemotoriseerd verkeer. Bij toepassing van deze voegen in kunstwerken met voet/fietspaden dient geverifieerd te worden of aanvullende maatregelen nodig zijn. Dit komt omdat in voetpaden en fietspaden andere uitgangspunten gelden gebaseerd op een maximale inzakking van hakken en fietsbanden in het systeem.
Bij nosing joints, vingervoegen en lamellenvoegen kunnen additioneel sleepplaten worden toegepast die de onderliggende spleten afdekken in fietspaden.
Bij bitumineuze voegen dient bij voetpaden rekening gehouden te worden met de verweking van het bindmiddel in warme perioden. Hierdoor kan er onvoldoende weerstand zijn tegen de contactdruk van hakken met kleine afmetingen.
Verificatie aanvullende maatregelen ten behoeve van de afwateringscapaciteit
De meeste voegovergangen vormen een barriere in open deklagen. Met name in langshellingen kan hierdoor wateraccumulatie ontstaan tegen de voegovergang. Hiervoor is het bij de meeste systemen optioneel mogelijk om de voegovergang op het raakvlak met de verharding te voorzien van een drainage.