Als alternatief of aanvulling op analyses en testen kan een ingebouwde constructie ook worden geëvalueerd aan de hand van de praktijkervaringen. In principe is dan sprake van een “praktijktest”. Er is dus allereerst een “pilotproject” nodig om de praktijkervaringen te kunnen opdoen. In zo’n praktijktest is het noodzakelijk de optredende verkeersbelastingen (meting aantal zware voertuigen of aslasten) en vervormingen/voegbewegingen te meten en het gedrag (vervorming, schade) van de voegovergang systematisch te registreren. Op grond van voegbewegingen en het waargenomen gedrag dient door middel van extrapolatie van de waargenomen degradatie een betrouwbare voorspelling te kunnen worden gedaan voor de te verwachte levensduur onder de referentiebelastingen en -vervormingen. De ondergane omstandigheden vormen de referentie die kan worden vergeleken met toekomstige situaties.
Als op zichzelf staande verificatiemethode is deze vorm van verifiëren zeker niet eenvoudig, al wordt daar in praktijk soms wel zo over gedacht. Praktijkevaluaties zijn vaak wel effectief als validatiemethode in aanvulling verificaties d.m.v. analyses en testen.
In RTD1007-2 versie 3.0 zijn in art 4.4 eisen gesteld aan verificatie middels praktijkervaringen. In versie 4.0 worden deze eisen verder aangescherpt.
Indien de ontwerplevensduur wordt aangetoond op basis van ervaring in de praktijk dienen de volgende verificaties te worden uitgevoerd: a) De belastingen, waaronder verkeers- en klimatologische belastingen op het referentie voegovergangsysteem moeten representatief zijn voor de beoogde toepassing. b) De omstandigheden en voorwaarden waaronder het referentie voegovergangsysteem is aangebracht moeten representatief zijn voor de beoogde toepassing. Uitvoering van het voegovergangsysteem moet kunnen plaatsvinden onder gelijke omstandigheden als waarbij het referentie voegovergangsysteem is gerealiseerd. c) De karakteristieken van de toegepaste materialen waaruit het referentie voegovergangsysteem is samengesteld, moeten bekend en vastgelegd (zie hoofdstuk 5). d) Het voegovergangsysteem mag binnen de ontwerplevensduur niet zijn gefaald en ten minste 5 jaar in gebruik zijn geweest zonder onderhoud anders dan vast onderhoud.
|