1.3.3 Meervoudige voegovergangen

Voor grotere bruggen werden aanvankelijk eigen ontwerpen van vingervoegen toegepast. Rijkswaterstaat Directie Bruggen (1946-1981) en Directie Wegen (1936-1981) maakten deze ontwerpen zelf.

Bij de bouw van veel bruggen uit die tijd werden uitkragende vingervoegen en ook ondersteunde vingervoegen toegepast van eigen ontwerp bij Rijkswaterstaat. De eerste generatie niet waterdichte vingervoegen met symmetrische of niet symmetrische kam- of zaagtandplaten werd toegepast tot medio jaren ’70 in zowel betonnen als stalen kunstwerken. Voegovergangen van deze generatie zijn nog in gebruik, maar in veel gevallen vervangen door waterdichte constructies zoals nosing joints (enkelvoudige voegovergangen) of lamellenvoegen (meervoudige voegovergangen). Oorzaak was de soms geringe levensduur van types zonder stalen onderbouw, maar vooral de omvangrijke gevolgschade in de vorm van vervuiling en aantasting van onderdelen in de omgeving van de voegovergangen.

Op hoofdlijnen werden de volgende typen toegepast

  1. Uitkragende vingervoeg
  2. Enkelvoudige ondersteunde vingervoegen
  3. Meervoudig ondersteunde vingervoegen

Het meest toegepast zijn uitkragende vingervoegen. Diverse ondersteunde voegovergangen zijn in loop der tijd ook omgebouwd naar uitkragende voegovergangen.

De platen zijn voorzien van rechtlijnige ribbels parallel aan de voeg. Hieraan zijn deze generatie vingervoegen goed herkenbaar. Ze komen nog op veel kunstwerken voor. De ribbels maken de voegen minder geluidsarm indien de voeg min of meer loodrecht op de rijrichting ligt.  Meestal zijn deze vingervoegen niet waterdicht en wordt het water op gecontroleerde manier afgevoerd op het steunpunt naar een onderliggend afvoerysteem. Bij betonnen kunstwerken werden stalen frames of balkprofielen in het beton ingestort waarop deze vingerplaten werden afgemonteerd.

 

Wat later, begin jaren 60, werden er ook diverse typen lamellenvoegen toegepast, die voornamelijk uit het buitenland kwamen. De ervaringen hiermee waren lang niet altijd erg positief. Het systeem van Rheinstahl Union Brückenbau (RUB) werd tot begin jaren 70 toegepast. Dit systeem bleek bij nader inzien niet opgewassen tegen het toenemende vrachtverkeer. ging vaak klapperen en zorgde voor veel onderhoud. De meeste van deze voegovergangen werden in de jaren 80 en 90 vervangen of gemodificeerd naar enkelvoudige voegovergangen. Rheinstahl Union Brückenbau werd overgenomen door firma Proceq (in Nederland vertegenwoordigd door firma Spanstaal) en het systeem verdween uiteindelijk van de markt. In bijlagen onder aan deze pagina is meer informatie te vinden over dit systeem.

In 1968 werd op basis van praktijkervaringen en een werkbezoek aan Duitsland besloten  alleen nog meervoudige voegovergangen van Maurer als standaardoplossing toe te passen, die het beste presteerden.
Deze generatie lamellenvoegen is van het zogenaamde type balkrooster (Duits Trägerrost) en had kokervormige lamellen die bestonden uit twee in langrichting op elkaar gelaste pi-profielen.
De afdichtingsrubbers waren eveneens kokervormig (zogenaamde doosprofielen) en hadden een dilatatiecapaciteit van 60 mm per profiel. Hierdoor ontstonden typeaanduiding D120, D180, D240 etc.

Later, in de jaren 80 en 90 werden incidenteel ook weer andere systemen incidenteel toegepast, zoals:

  • het Tensa-lastic en Tensa-Grip systeem van Proceq (voor het laatst toegepast in brug Ravensbosch in de A76 in 2002, wordt vervangen in 2021)
  • het HONEL systeem (o.a. toegepast door RWS directie Sluizen en Stuwen bij de Oosterscheldekering, inmiddels vervangen)
  • het systeem Federal Mogul, voorheen Gutehoffnungshutte; GHH, (voor het laatst toegepast in de Rijnbrug Heteren in 2001, inmiddels vervangen door vingervoeg)

Meer informatie over het eerste generatie Maurer balkroostersysteem en andere oudere systemen, die nog steeds voor kunnen komen in oude bruggen, is in de bijlagen onderaan deze pagina te vinden.

Met de ontwikkeling van de kennis van de techniek en het niet meer zelf willen ontwerpen/voorschrijven van voegovergangen, ontstond behoefte aan eenduidige regelgeving voor het ontwerpen van voegovergangen. De allereerste eisen die in Nederland werden gesteld aan voegovergangen waren vastgelegd in de NBD00710  (NBD= Norm BouwDienst). De eerste versie uit 1992 werd opgesteld als specificatie voor de Martinus Nijhofbrug bij Zaltbommel. Ook in Duitsland verschenen in dat jaar de eerste “Technischen Liefer- und Prüfbedingungen für Fahrbahnübergänge (TL/TP-FÜ). Deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat leveranciers hun systemen lieten beproeven en verder gingen (door)ontwikkelen. In dit kader heeft Maurer verschillende constructiedetails geoptimaliseerd, zoals de detaillering van de verbinding van traversebalk-lamel en de hoogte van de traversebalk, die bepalend zijn voor de levensduur van de totale constructie.

Sindsdien zijn bij Rijkswaterstaat zijn voornamelijk volgende fabricaten lamellenvoegen toegepast:

  • Maurer Trägerrost – concept 7.1, o.a.:
  • Maurer Swingtraversen – concept 7.3
  • Reissner Wolf Sollinger Hutte, zogenaamde systeem “Robek”  (voorheen Glacier Sollinger Hutte, inmiddel overgenomen door Mageba) – concept 7.2
  • Mageba – concept 7.2

Meer informatie over deze moderne systemen is te vinden in par 4.7.

Bijlagen

pdf RUB Informatie
pdf Proceq RUB Brochure
pdf Proceq Tensalastic brochure
pdf Glacier WSF lamellenvoeg
pdf Brochure HONEL lamellenvoeg
pdf Proceq Tensa Grip GL Multi
pdf Documentatie Maurer jaren 60
pdf Documentatie Maurer jaren 70
pdf Standaardtekening Maurer jaren '60
pdf Standaardtekening RWS Dir. Bruggen jaren 70
pdf Maurer Detail vervangen lagers door gemodificeerde versie
pdf Inventarisatie ontwikkeling onderdelen Maurer Balkroosters